Ook bij vererving bancaire lijfrenten kunnen problemen rijzen
Ook bij vererving bancaire lijfrenten kunnen problemen rijzen
23 april 2019
Bij vererving van bancaire lijfrenten kan een probleem rijzen als sprake is van een reeds ingegane lijfrente. Op grond van uitlatingen, destijds gedaan tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel lijfrente banksparen, wordt door uitvoerders gesteld dat die termijnen naar evenredigheid van de erfdelen aan de erfgenamen moet worden uitgekeerd. Deze kwestie – die al sinds de invoering van het banksparen in 2008 bestaat – lijkt op de problematiek die we recent bij de ODV zijn tegengekomen.
Onderscheid ingegane en niet-ingegane bancaire lijfrenten
Als de gerechtigde tot de bancaire lijfrente komt te overlijden terwijl de lijfrente nog niet is ingegaan dan dienen de termijnen ‘direct’ in te gaan en toe te komen aan natuurlijke personen waarbij de minimale duur afhangt van de mate van verwantschap (zie art. 126a lid 4 (b) Wet IB 2001):
-
-
- de minimale duur is twintig jaar indien de uitkeringen plaatsvinden aan een bloed- of aanverwant, niet zijnde de (gewezen) partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, die ouder is dan 30 jaar;
- indien uitkeringen plaatsvinden aan een bloed- of aanverwant, niet zijnde de (gewezen) partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, die jonger is dan 30 jaar, is de duur ten minste vijf jaar met een maximale eindleeftijd van 30 jaar of ten minste twintig jaar;
- indien de termijnen toekomen aan een ander persoon dan de hierboven genoemde personen, bedraagt de minimale duur vijf jaar.
-
Wat opvalt is dat er geen eis geldt dat termijnen moeten toekomen aan erfgenamen. Dit in tegenstelling tot de situatie dat sprake is van reeds ingegane uitkeringen. Dan geldt de eis dat dat de nog niet-uitgekeerde termijnen over gaan op de erfgenamen (zie art. 126a lid 6 Wet IB 2001). De wetgever lijkt dit niet goed doordacht te hebben. Het kan bijvoorbeeld betekenen dat de langstlevende echtgenoot een (ingegane) lijfrente niet bij de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap mag verkrijgen. Er is dan immers geen sprake van een verkrijging als erfgenaam.
Parlementaire toelichting
Voor extra verwarring zorgt deze passage uit de parlementaire behandeling bij het initiatief wetsvoorstel tot invoering van het lijfrente banksparen:
“Indien uitkeringen zijn ingegaan en de gerechtigde komt te overlijden gaat het recht op nog niet uitgekeerde termijnen over op zijn erfgenamen. Naar het oordeel van de initiatiefnemers brengt een redelijke wetstoepassing met zich mee dat – mits vooraf vastgelegd – de uitkeringen ook slechts op één dan wel enkele van de erfgenamen kunnen overgaan.” (Eerste Kamer, 30 oktober 2007, 30 432, nr. C, p. 2).
Een lijfrenterekening mag – net als een koekoeksklok of een diepvries – in het kader van de verdeling van de nalatenschap aan één erfgenaam worden toebedeeld. Dat is een normaal uitgangspunt bij de afwikkeling van nalatenschappen. Schriftgeleerden lijken nu in bovenstaande passage te lezen dat het nodig is om bij de verdeling van een nalatenschap vooraf – d.w.z. vóór het overlijden middels een testament – afspraken te maken over aan wie van de erfgenamen de lijfrenterekening toekomt. Gebeurt dit niet dan zou de lijfrente naar verhouding van de erfdelen aan de erfgenamen moeten toekomen. De fiscus heeft hier – in tegenstelling tot de ODV – geen standpunt over ingenomen (die heeft alleen een keer iets medegedeeld over de toerekening van een niet-ingegane lijfrente na overlijden, zie Vraag D7 in deze brochure). Echter, er zijn banken die weigeren mee te werken aan toebedeling van een al uitkerende bancaire lijfrente aan één van de erfgenamen, vanwege deze door de initiatiefnemers gedane uitlating, als er vooraf geen afspraken zijn gemaakt. Een vervelend probleem dat makkelijk kan worden opgelost. Maar dat is de afgelopen 10 jaar dus niet gebeurd.
David Bakker
Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan hieronder in voor de nieuwsbrief.