Is de PPI een succes?

Is de PPI een succes?
26 november 2014 (update 27 februari 2015) David Bakker
Volgens een rapport dat begin dit jaar verscheen heeft de introductie van de PPI heeft bijgedragen aan concurrentie op de markt voor beschikbarepremieregelingen. Deze concurrentie heeft geleid tot dermate lagere kosten dat hierdoor bij een gelijkblijvend pensioenbudget het pensioen naar verwachting 13% hoger uitvalt.  Deze conclusie is naar mijn mening veel te stellig.

De PPI
Met ingang van 2011 is het mogelijk een zogeheten premiepensioeninstelling (PPI) op te richten. Een PPI is een soort pensioenfonds waar minder zware eisen aan worden gesteld. De PPI moet wel voldoen aan regels op het gebied van minimum eigen vermogen, deskundigheid, integriteit, bedrijfsvoering. En uiteraard moet er een professioneel bestuur zijn. De PPI kan alleen als uitvoerder optreden van beschikbarepremieregelingen in de opbouwfase. In de PPI kunnen geen verzekeringen worden afgesloten. Een PPI kan dus niet als verzekeraar optreden van partner-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Ook mag de PPI geen pensioen uitkeren. Praktijk is dat de benodigde verzekeringen worden ondergebracht bij het moederbedrijf dat de PPI heeft opgericht of een andere gelieerde verzekeraar. In dit kader merken wij op dat de huidige tien bestaande PPI’s grotendeels zijn opgericht door marktpartijen, met name (bank)verzekeraars, die al actief waren op de markt voor beschikbare-premieregelingen zoals: Delta Lloyd, ASR verzekeringen, Nationale-Nederlanden, AEGON en Zwitserleven.

Kostenverlaging door komst PPI?
Als belangrijkste argument om de PPI in te voeren werd destijds het kostenvoordeel genoemd. Het is voor de beleidsmakers natuurlijk fijn dat het bovengenoemde rapport bevestigt dat de komst van de PPI inderdaad heeft geleid tot lagere kosten. Echter de belangrijkste stappen naar kostenverlaging en meer concurrentie zijn al gezet vóór introductie van de PPI. Een belangrijke kostenpost was de provisie die deel uitmaakte van veel contracten. Deze bedroeg in collectieve contracten zo’n 4% van de premie en bij de lucratieve semi-collectieve contracten 10 tot 14%. Daar bovenop was er vaak nog sprake van bonusprovisies en schimmige wittevlekkenprovisies. Provisies die linksom of rechtsom uit de premies werden bekostigd. De bonusprovisie is sinds 2009 wettelijk verboden en met ingang van 2013 is er een algemeen provisieverbod in werking getreden.

Een ander belangrijk punt is de introductie van nettostaffels voor beschikbarepremieregelingen door de Belastingdienst in 2009. Dit heeft ertoe geleid dat verzekeraars met de billen bloot moesten door de kostenstructuur van hun producten zichtbaar te maken. Beschikbarepremieregelingen werden hierdoor beter vergelijkbaar, hetgeen automatisch heeft geleid tot meer concurrentie en kostenverlagingen. Bovendien zijn de tarieven voor overlijdensrisicoverzekeringen – zowel de particuliere als die ten behoeve van het nabestaandenpensioen – de afgelopen jaren met tientallen procenten gedaald. Deze ontwikkelingen, die geheel los staan van de introductie van het vehikel PPI, zijn mijns inziens de belangrijkste oorzaken van de huidige lage kostenstructuur van beschikbarepremieregelingen. De prijzenslag op de markt voor beschikbarepremieregelingen zou zonder de PPI ook hebben plaatsgevonden. Het is zelfs zeer de vraag of de concurrentie überhaupt wel is toegenomen door de komst van PPI’s. Zoals gezegd, de huidige tien bestaande PPI’s zijn grotendeels opgericht door marktpartijen, met name (bank)verzekeraars, die al actief waren op de markt voor beschikbare-premieregelingen. Er zullen bij (bank)verzekeraars ongetwijfeld belangrijke strategische overwegingen een rol hebben gespeeld om een PPI op te richten, maar per saldo lijkt mij de uitvoering van een beschikbarepremieregeling door een verzekeraar via een PPI toch wat omslachtig en daardoor juist kostenverhogend.

Heeft de PPI toekomst?
De PPI’s gaan nog niet gebukt onder ‘legacy’ problematiek, en hebben zich hierdoor tegen verzekeraars kunnen afzetten en zich als jong, fris en fruitig kunnen presenteren. En zo wisten ze in korte tijd een behoorlijk aantal deelnemers in de boeken te krijgen. Maar volgens een rapport van LCP is schaalvergroting nodig om uit de verliezen te komen. LCP wijst erop dat voor de PPI’s die een jaarrekening over 2013 hebben gepubliceerd – dat waren er bij het verschijnen van dat rapport vijf – bijna 37 miljoen euro eigen vermogen is verschaft, terwijl de tot en met 2013 opgelopen verliezen bijna 23 miljoen euro bedragen. En één PPI, die van verzekeraar De Goudse, heeft de activiteiten medio 2013 al binnen twee jaar gestaakt. Nu zijn aanloopverliezen niet ongebruikelijk,  maar LCP vraagt zich volgens mij terecht af of alle PPI’s schaalvergroting door autonome groei kunnen realiseren.

Waarom geen pensioenbanksparen?
Wanneer je als werknemer deelneemt aan een beschikbarepremieregeling die is ondergebracht bij een PPI (of een pensioenfonds) heb je bijna een eigen pensioenspaarrekening. Alleen zit tussen de deelnemer en zijn rekening een overbodig stuk juridisch bordkarton in de vorm van een PPI (of pensioenfonds). Waarom zouden we niet een stapje verder gaan en dat bordkarton weghalen? Laat iedere Nederlander zijn eigen pensioenspaar-rekening openen bij een bank of beleggingsinstelling en laat daar de achtereenvolgende werkgevers premies op storten (geen gezeur met waardeoverdracht!). En biedt het volk daarnaast de mogelijkheid om naar eigen keuze en inzicht pensioen- of lijfrentepremies op deze rekening in te leggen. Meer invloed kunnen uitoefenen op je pensioen, zelf kiezen wanneer de uitkering begint, met welk risico wordt belegd, welke premie wordt betaald. Dat is wat het volk wil!

PS.
Voor de december-editie van PensioenMagazine heb ik een artikel met dezelfde strekking geschreven. Dit artikel is een reactie op het artikel “PPI’s scoren uitstekend in evaluatierapport” van Jan Willem Hoitsma, directeur van de PPI Brand New Day. Het artikel van Hoitsma verscheen in de oktober 2014 editie van PensioenMagazine.

David Bakker